Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tex·tiel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stoffen’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1] [2]
stellend
onverbogen(alleen
attributief)
verbogentextiele
partitieftextiels

Bijvoeglijk naamwoord

textiel

  1. betrekking hebbend op textiel
    • Is dat een textiel voorwerp? 
enkelvoudmeervoud
naamwoordtextiel-
verkleinwoordtextieltjetextieltjes

Zelfstandig naamwoord

textiel o of m

  1. een uit draden geweven materiaal en daaruit gemaakte voorwerpen
    • In deze producten is textiel gebruikt. 
Hyponiemen
  • geotextiel, huishoudtextiel
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen